Nieuws

Voorkom oppervlakkige afspoeling naar de sloot

Gepubliceerd op
18 november 2019

Oppervlakkige afspoeling vanaf percelen of maaiveldafvoer is ongewenst, omdat daardoor meststoffen in de sloot terechtkomen. Op het Koeien & Kansen bedrijf van Pijnenborg is geëxperimenteerd met maatregelen om afspoeling zoveel mogelijk te beperken. Er is onder andere een bemestingsvrije strook van 3 meter langs de sloot aangelegd.

Als percelen omgeven zijn door sloten dan zijn de afspoelingsrisico’s vaak al hoog bij een ‘normaal’ landgebruik, bodemmanagement en bemesting van deze percelen. Dit komt doordat maaiveldafvoer piekbelastingen veroorzaakt die de normen met een factor 10-100 kunnen overschrijden. Om afspoelingsrisico’s te beperken is inzicht nodig in de onderliggende processen.

Wat de bodem inzakt, loopt er niet vanaf

Afspoelingsrisico wordt bepaald door de hoeveelheid nutriënten die in een landbouwgrond in beweging kunnen komen en door de kans op transport. Het beperken van afspoelingsrisico’s kan dus door de beschikbare hoeveelheid te verlagen of direct transport naar de sloot te belemmeren. Ingrijpen in de hoeveelheid is moeilijk. Landbouwgrond met een ‘normale gebruikshistorie’ zonder intensieve bemesting bevat al zoveel stikstof en fosfaat dat het water op deze grond tot normoverschrijding leidt als het in het slootwater komt. Een perceel met een ‘hele normale’ PAL van 27 vormt al een groot risico voor een naastgelegen sloot. Daarom is het belangrijk dat op elk normaal landbouwperceel met een sloot ernaast het directe transport naar de sloot zoveel mogelijk belemmerd wordt. Zorg er dus voor dat de neerslag de grond in gaat dan loopt het er niet af.

Interne transportroutes

In het schema zijn  met rode pijlen transportroutes weergeven. De zijwaartse afvoer is verdeeld over diepe en ondiepe stroombanen. De bovenste pijl vertegenwoordigt de maaiveldafvoer, die het gevolg is van geringe bergingscapaciteit van de bodem door bijvoorbeeld een hoge grondwaterstand of storende laag, of van een hevige neerslagintensiteit. De meest ondiepe stroombanen en dus ook de maaiveldafvoer zijn het slechtst voor de waterkwaliteit in de sloot omdat op of in de bovenste bodemlagen de concentraties van nutriënten het hoogst zijn. In de figuur staat de P‑concentratie in het profiel in zwarte stippels uitgezet tegen de diepte. De hoogste concentratie P zit bovenin en deze concentratie is vanuit waterkwaliteitsoogpunt al te hoog bij een landbouwkundig  normale P‑toestand. Daarom moet de aandacht vooral uitgaan naar het voorkomen van oppervlakkige en ondiepe afvoer. Bodemverdichting leidt ertoe dat het water (met P) niet de bodem in kan zakken. Daarnaast kan een bodem die al vol water zit geen extra water meer bergen. Een natte bodem met een hoge grondwaterstand is dus ongunstig voor infiltratie. Factoren die de kans op maaiveldafvoer vergroten zijn bodemverdichting, een kletsnatte grond, slempvorming een perceel dat helt naar de sloot of ploegen haaks op de sloot of geultjes graven naar de sloot om water snel af te voeren.

Eén sloot, twee experimenten

Beperken van afspoeling van maaiveldwater van percelen naar de sloot is een belangrijk aandachtspunt voor het behoud of herstel van de waterkwaliteit. Aanwenden van (drijf)mest kan met name in het voorjaar het risico van afspoeling verhogen. Een manier om dit afspoelingsrisico te verlagen is het maken van een bemestingsvrije strook. Op bedrijf Pijnenborg van Kempen te Ysselsteijn is een strook van 3 meter aangelegd op twee percelen die grenzen aan dezelfde sloot. De sloot is afgesloten van andere watersystemen, zodat aanvoer vanuit de omgeving uitgesloten is. In de sloot wordt min of meer continu metingen gedaan aan de waterkwaliteit. De metingen zijn opgezet vanuit een innovatieprogramma van RIVM. Pijnenborg leest op gezette tijden de meterstanden uit. De verwachting is dat de bufferstrook de afspoeling van nutriëntenrijk water verlaagt. Uit de metingen zal blijken of dit zich ook manifesteert door lagere N en P gehaltes in het oppervlaktewater. Dit zou een belangrijk resultaat zijn, want het is vaak niet eenvoudig om de oppervlaktewaterkwaliteit in landbouwgebieden in overeenstemming te brengen met Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen.

Situatie op het bedrijf van Pijnenburg
Situatie op het bedrijf van Pijnenburg

Experimenteren met omgekeerde drainage

De sloot is niet alleen van belang voor afvoer van water, maar is, vooral in de zomermaanden juist cruciaal voor de beschikbaarheid van water voor gewassen. Inlaat van slootwater via omgekeerde drainage kan dit bevorderen. Diverse experimenten in het veengebied wijzen erop dat omgekeerde drainage kan bijdragen aan de aanvoer van water vanuit de sloot naar het perceel en zo kan bijdragen aan een hogere grondwaterstand onder het perceel in de zomer. Om te onderzoeken of omgekeerde drainage meetbare effecten heeft, zijn bij Pijnenborg enkele drains afgesloten en andere juist opengelaten. Door grondwaterstandsmeting kan nagegaan worden of de inlaat van water via de drains een meetbaar effect heeft op de grondwaterstand.

Praktische richtlijnen om afspoeling te beperken

  • Bodemverdichting voorkomen of opheffen is van belang. Vermijd daarom berijden van grond met een beperkte draagkracht met zware machines
  • Op tijd omlaag zetten van het slootpeil bevordert het opdrogen van de grond. Dit is een afweging met allerlei andere belangen die weer vragen om een hoog slootpeil
  • Vroeg in het voorjaar mest uitrijden op natte grond vermijden. Het afspoelingsrisico is door de natte grond hoog.
  • Bij een hoog afspoelingsrisico is een bemestingsvrije zone een effectieve oplossing.
  • Bodembedekking met gewassen houdt afspoeling tegen. Bij teelt van akkerbouwgewassen is de bodem voor korte of langere teelt onbedekt. Bedenk dus waar deze teelt past en waar niet.